ONDERWIJSKUNDE
- Aimée Laguette
- 19 sep 2019
- 9 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 28 mei 2020
Opdracht mindmap artikel
Opdracht attributietheorie
Wie is er wel eens gepakt met drugs dealen? DREAM SCHOOL
Attributietheorie 1: Attributietheorie 2: Attributietheorie 3: - Extern want ze voelt zich - Intern want ze zegt dat als - Extern want hij had toen niet verantwoordelijk iemand het gebruikt meteen geen keus
- Stabiel omdat iedereen ervoor verantwoordelijk is - Instabiel omdat hij er op
meedoet omdat het - Stabiel dat moment hetzelfde illegaal is - Beinvloedbaar want ze erover bleef denken
- Niet beïnvloedbaar zegt dat als zij het doet, ze - Niet beïnvloedbaar want
want iedereen doet het ook schuldig eraan is hij had oogkleppen op
- Self serving Bias
negatieve invloed omdat
hij door het drugdealen
geen keus had
Opdracht effectieve peerfeedback Chris
Hoi hoi Chris!
Om te beginnen wil ik tegen je zeggen dat je een erg mooi en helder verslag hebt gemaakt. Je hebt de informatie die we tijdens de lessen onderwijskunde hebben geleerd en de artikelen goed in je verslag verwerkt. Hieronder je beoordeling, klik erop als je het groter wilt maken.
In je verslag had je nog een aantal taalfoutjes zitten die ik hieronder aan je laat zien zodat je deze nog kunt verbeteren voordat je de definitieve versie gaat inleveren.
In het 2de hoofdstuk heb je deze zin staan: In het begin dacht ik dat dit misschien een vorm van laksheid, maar nu ik meer over motivatie leer snap ik eigenlijk een stuk meer van deze aanpak.
Deze zin zou kloppen als je hem vervangt door:
In het begin dacht ik dat dit misschien een vorm van laksheid had, maar nu ik meer over motivatie leer, snap ik eigenlijk een stuk meer van deze aanpak.
Iets verderop staat deze zin:
Wat ik dan meestal doe ik is de leerling vanuit de paniekzone terug te brengen naar de zone van naaste ontwikkeling.
Deze zin zou kloppen als je hem vervangt door: Wat ik dan meestal doe is de leerling vanuit de paniekzone terug brengen naar de zone van naaste ontwikkeling.
Je haalt het woordje ik en te weg.
In hoofdstuk 3 heb je deze zin staan:
Ook heb ik een stuk beter het gevoel hoe iemand in elkaar en waar dat persoon dan tegen aan loopt.
Deze zin zou kloppen als je hem vervangt door: Ook heb ik een stuk beter het gevoel hoe iemand in elkaar zit en waar die persoon dan tegenaan loopt.
In de volgende alinea staat deze zin: Nadeel van in deze situatie zitten is dat ik minder als een autoriteit overkom en meer als een vriend.
Deze zin zou kloppen als je hem vervangt door: Het nadeel van in deze situatie zitten is dat ik minder als een autoriteit overkom en meer als een vriend.
Mijn effectieve feedback: 1. Ik probeer de feedback op een (redelijk) positieve manier over te brengen zodat de moed bij Chris niet in zijn schoenen zak maar zijn verbeterpunten inziet en dit meeneemt. Daarom heb ik ook bewust met groen verbeterd en niet met rood.
2. Mijn feedback is objectief. Dus als ik Chris niet zou kennen, had ik hem dezelfde feedback gegeven.
3. Ik heb ik het beoordelingsformulier in elk toelichtingsvakje een beschrijving gegeven waarom Chris een plusje of minnetje heeft gekregen zodat hij een verklaring voor zijn 'cijfer' heeft.
Opdracht klassenmanagement
Opdracht presentatie skills 2 goede + 2 minder goede punten
2 minder goede punten: - We stonden tijdens dat de studenten met de opdracht bezig waren nog te overleggen over of we moesten rondlopen en kijken hoe het ging. Deze keus hadden we beter op voorrand kunnen maken. (linker afbeelding) - Ik keek tijdens onze presentatie af en toe op mijn telefoon om de tijd in de gaten te houden. Dit had ik wat minder opvallend kunnen doen. (rechter afbeelding)
2 goede punten:
- Ik vond het een goede manier om de ene helft van de klas de opdracht volgens het behaviorisme te laten uitvoeren en de andere helft volgens het constructivisme. Zodat we de werken achteraf naast elkaar konden leggen en de verschillen bespreken. Ik maak met mijn handen in de lucht een behaar dat de studenten hun werk in de omhoog moeten houden om naar elkaars werk te kunnen kijken en de verschillen eruit te halen. (linker afbeelding)
- Toen ik wat ging vertellen over de rol van de leerling stond ik eerst niet inbeeld maar schoof ik vrijwel meteen een stapje op zodat ik wat beter in het beeld stond. (rechter afbeelding)
Opdracht 4: Constructivisme
structivisme - zelfregulerend leren + portret
1. Wat houdt de desbetreffende leermethode in?
Het gaat bij zelfregulerend leren om een samenspel van cognitieve, metacognitieve en motivationele processen die een leerling inzet en reguleert om zijn eigen leerdoelen te bereiken. Het is een actief en constructief proces waarin een leerling doelstellingen leert te bepalen, zelf initiatief neemt en verantwoordelijkheid leert te nemen voor zijn eigen leerproces.
Het proces komt alleen niet vanzelf op gang. De leraar is cruciaal in het stimuleren en begeleiden van de leerlingen. Zelfregulatie wordt flink bevorderd wanneer de leraar in staat is om de juiste feedback te geven. Door samen met leerlingen te evalueren, worden de kinderen zich bewust van de leerdoelen en de beoordelingscriteria. Dit zorgt ervoor dat ze inzicht krijgen in de leer-strategieën die ze gebruiken en wat nodig is om de doelen te bereiken.
2. Welke andere begrippen zijn hierbij belangrijk en wat betekenen deze?
Cognitieve, metacognitieve en motivationele/ affectieve component
- Cognitieve componenten zijn gericht op het onthouden van informatie en het integreren van nieuwe informatie bij bestaande kennis in het geheugen.
- Metacognitieve componenten dienen om het leren te reguleren. Hierbij kun je denken aan plannen, monitoren (tijdens een taak de voortgang bewaken) en evalueren.
- Motivationele/ affectieve componenten gaan over motivatie voor leren en over het tonen van doorzettingsvermogen.
De onderstaande strategieën zijn het meest effectief in de onderwijspraktijk
- Relateren: verbanden leggen, analogieën bedenken.
- Analyseren: lesstof opsplitsen in onderdelen, onderzoeken.
- Structureren: samenbrengen, schematiseren, ordenen.
- Oriënteren: voorbereiden van je leerproces.
- Plannen: ontwerpen van je leerproces, voorspellen.
- Evalueren: beoordelen van je leerproces (in licht van het plan en doel).
3. In welke lessituatie zou je deze leermethode terug kunnen zien? Voorbeelden:
- Het stellen van realistische doelen en prioriteiten op basis van eerdere ervaringen
- Doelgericht handelen (concentratie, zichzelf kunnen motiveren, zich kunnen richten op de uitvoering van een taak)
- Het plannen en monitoren van het proces dat leidt tot realisatie van de doelen (planning, timemanagement)
- Reflecteren op het handelen en de uitvoering van de taak
- Inzicht hebben in de eigen capaciteiten en de ontwikkeling daarvan
- Verantwoordelijkheid nemen voor eigen handelen en keuzes
- Zicht hebben op consequenties van het eigen handelen voor zichzelf en voor de omgeving, voor zowel de korte als de lange termijn
Zelfregulering ontwikkelen Een leeractiviteit is gericht op zelfregulering als er aandacht is voor het opstellen van doelen, het maken van een planning en reflectie op het proces en het eigen handelen. Daarbij wordt de leerling uitgenodigd om zichzelf ‘van een afstand’ te observeren, de observaties te duiden, deze in een concreet actieplan om te zetten en hiernaar te handelen. Het gaat dan om zelfregulering in de volle breedte, niet om het beheersen van deelaspecten.
_________________________________________________________________________
Opdracht 3: Leermethode - cognitieve theorie (Piaget) + portret
1. Wat houdt de desbetreffende leermethoden in?
Ieder kind doet ontdekkingen door actief met de omgeving om te gaan: voorwerpen pakken, in de mond stoppen, bekijken, tegen elkaar slaan. Een kind doet nieuwe kennis op door interactie. Kennis verwerven is niet een passief opslaan van informatie, maar het resultaat van een interactief proces. Jean Piaget was de eerste die een veelomvattende theorie over deze cognitieve ontwikkeling ontwierp.
De theorie die Piaget ontwikkeld heeft gaat over de opeenvolgende manieren van denken van kinderen. Het gaat bij Piaget om de cognitieve ontwikkeling, om de ontwikkeling van denken, taal en andere functies als aandacht en geheugen. Het gaat hier voor de duidelijkheid niet over de inhoud van het denken, zoals de inhouden die in leerplannen zijn vastgelegd. Je moet verstandelijke ontwikkeling scherp onderscheiden van leren. Het gaat bij Piaget om de verstandelijke ontwikkeling en niet om leren. De mogelijkheid van denken ligt in mensen opgeslagen, leren wordt van buitenaf aangestuurd.
2. Uit welke kritiek is deze manier geboren?
Piaget kreeg tijdens zijn studie grote interesse in de filosofie. Vooral het onderdeel kennistheorie (waar komt kennis vandaan) vond hij erg interessant. Om zich daar verder in te verdiepen besloot hij de ontwikkeling van kennis bij kinderen te bestuderen. Hij dacht in de eerste instantie hier een paar jaar mee bezig te zijn, maar het is uiteindelijk zijn levenswerk geworden.
Volgens Piaget bestaat kennis uit structuren (ook wel omschreven als schema’s of systemen). Piaget omschrijft drie mechanismen waarmee de structuren kunnen worden vormgegeven, oftewel waarmee kennis wordt opgedaan.
- assimilatie (aanpassing)
- accommodatie (aanbrengen van kennis)
- equilibratie (onderhouden van kennis)
3. Welke andere begrippen hierbij belangrijk zijn en wat betekenen deze?
Volgens Piaget doorlopen kinderen vier stadia van cognitieve ontwikkeling:
1. Sensomotorische stadium
2. Preoperationele stadium
3. Concreet operationele stadium
4. Formeel operationele stadium
4. In welke situatie zou je deze leertheorie terug kunnen zien? Stel een kind zit op een deken. We noemen een plek onder de deken rechts van het kind A en een plek onder de deken links van het kind B. A en B zijn binnen handbereik van het kind. In fase 4 zoekt een kind voorwerp V (bijvoorbeeld een speeltje) op plek A als het ziet dat V daar verborgen wordt. Als het daarna ziet dat V op plek B wordt verstopt, gaat het eerst bij A zoeken en dan pas bij B.
____________________________________________________________
Opdracht 2: Behaviorisme - operant conditioneren + portret
1. In het kort de achtergrond van de behaviorist in kwestie
In een van zijn experimenten zette Skinner een rat in een kooitje met daarin een hendeltje. De rat zou natuurlijk eerst eens even zijn kooi gaan verkennen en daarbij zou hij vast wel een keer tegen het hendeltje aanstoten. Als dat gebeurde kwamen er korreltjes voer uit een luikje. Dit gebeurde inderdaad en de rat had per toeval ontdekt dat als hij het hendeltje omlaag drukte er voer kwam. De rat legde dus de link tussen een bepaalde handeling en een daarop volgend resultaat. Een link die de rat zelf, per toeval, had ontdekt.
Deze vorm van leren wordt proefondervindelijk leren of trial-and-error leren genoemd. Het dier moet nu immers op goed geluk zélf uitvinden welke actie wat veroorzaakt.
Operante conditionering is dus ‘vrijwillig leren’ Een dier (en een mens) leert door het effect wat het gedrag heeft.
2. Wat de manier van leren inhoudt
Er twee mogelijkheden: - Het gedrag zal in de toekomst toenemen.
Dit gebeurt als je hond het effect van zijn gedrag als beloning ervaart. - Het gedrag zal in de toekomst afnemen.
Dit gebeurt als je hond het effect van zijn gedrag als correctie ervaart.
Een voorbeeld: In de afvalbak liggen de restjes eten. De hond ruikt dat en snuffelt aan de bak.
Per ongeluk tilt hij met de neus het deksel op en eet smakelijk de restjes eten op. Deze hond zal opnieuw proberen de afvalbak open te maken. Lukt dat per ongeluk vaker dan zal de hond leren hoe de afvalbak in één keer open te maken. Als dezelfde hond bij de eerste keer dat hij aan de afvalbak snuffelde het deksel hard op zijn neus had gekregen dan gaat de hond het gedrag juist niet herhalen.
Als je een hond exact op tijd een beloning geeft voor het gewenste gedrag dan zal je hond het gedrag dus gaan herhalen. Voorwaarde is wel dat de beloning die je geeft, op dat moment, ook als beloning wordt ervaren. Je kunt dus het gedrag van een dier beïnvloeden door correctie en beloning ook wel bekrachtiging (reinforcement) genoemd.
Het is wetenschappelijk bewezen dat vrijwillig leren de krachtigste manier is om dieren dingen te leren. Wij mensen zijn erg geneigd te letten op allerlei dingen die een hond niet mag doen. Maar het is eigenlijk veel belangrijker te letten op dingen die de hond wél mag doen en die je, als je bezig bent met trainen of opvoeden van de hond, lekker kunt belonen. Als je dat maar veel doet dan leert de hond welk gedrag een beloning oplevert en dan zal hij dat gedrag gaan herhalen.
3. Welke andere begrippen zijn hierbij belangrijk en wat deze betekenen
Er zijn twee groepen bekrachtigers.
- Primaire bekrachtiger.
Een primaire bekrachtiger is een beloning die voldoet aan de eerste levensbehoefte en die wordt gebruikt om gedrag te laten toenemen.
Voedsel is een belangrijke primaire bekrachtiger. Bij puppy’s werkt een primaire bekrachtiger vaak het beste.
- Secundaire bekrachtiger.
Een secundaire bekrachtiger is een prikkel die, door herhaalde koppeling aan een primaire bekrachtiger, functie heeft gekregen. Het is dus eigenlijk een geconditioneerde bekrachtiger.
Voorbeelden zijn ‘goed zo, braaf’, belonen met een balspelletje en dergelijke. Er wordt wel gezegd dat een clicker een secundaire bekrachtiger is maar daar valt over te discussiëren.
4. Beschrijf hoe je deze manier van leren in het onderwijs terug zou kunnen zien Als het om het belonen of bestraffen van gedrag gaat, dan denk je al snel aan het opvoeden van je huisdier. Maar binnen het onderwijs komt conditioneren van leerlingen vaak voor: we leren door beloningen en door straffen aan wat gewenst en ongewenst (leer)gedrag is. Denk hierbij aan streepjes op het bord zetten bij leerlingen die voor hun beurt praten of bonuspunten geven aan leerlingen die het huiswerk gemaakt hebben.
_________________________________________________________________________
Opdracht 1 - Vragen opstellen
1. Benoem het verschil tussen excentrieke motivatie en geef daarbij van iedere vorm een voorbeeld: Antwoord: Excentriek is motivatie van buitenaf dus bijvoorbeeld de leraar geeft een toets op, wat je aanzet tot het leren van de stof. Bij intrinsieke motivatie raak je gemotiveerd van binnenuit (persoonlijk) bijvoorbeeld: wanneer je gevoel hebt dat je stof kan toepassen in het dagelijks leven.
2. Vul in: Ik hoor en ik... Ik zie en ik... Ik doe en ik...
3. Welke van herhaling is nodig om informatie in het langetermijngeheugen vast te leggen?
Antwoord: Uitgewerkte herhaling
4. Leg uit wat een Mnemonische techniek is.
Antwoord: Een regel of een systeem om het geheugen te ondersteunen (vb. een ezelsbruggetje of mindmap)
5. Noem een van de oorzaken waardoor het langetermijngeheugen subjectief gekleurd is. Antwoord: Persoonlijke lens, herinneringen zijn gekleurd door de persoonlijke lens waar de verteller door kijkt. De wijze waarop je naar dingen kijkt, wordt o.a. bepaald door je achtergrond, karakter en eerder ervaringen.
6. Noem 3 voorbeelden van leeractiviteiten. Antwoorden: Dadaisme, directe ervaringen, sociale interactie, nadenken over, verwerken van theorie
7. Waar past het begrip transfer het best bij? Antwoord: Incidenteel leren, by trail and error, innerlijke leerresultaten
8. Benoem in volgorde de 4 niveaus van beheersing (OBIT) Antwoord: Onthouden, begrijpen, integreren en toepassen
9. Wat is de maximale tijd dat informatie in het kortetermijngeheugen blijft? - ongeveer 30 sec - ongeveer 20 sec - ongeveer 60 sec
Antwoord: 30 seconden
10. Noem 2 soorten geheugen. Antwoord: Zintuiglijke, kotertermijn, lagentermijn
Comentarios